Predicting the occurrence and outcomes of exacerbations of COPD
Samenvatting proefschrift Kiki Waeijen-Smit
Universiteit Maastricht, 4 november 2024
Promotor: prof. dr. Frits M.E. Franssen
Co-promotoren: Dr. Sarah Houben-Wilke, Dr. Sami O. Simons
Exacerbaties van COPD (ECOPD) zijn veel voorkomende gebeurtenissen in het natuurlijke beloop van COPD en worden gekenmerkt door een plotselinge verslechtering van luchtwegklachten. Ondanks hun grote impact blijven specifieke voorspellers van het optreden en de uitkomsten van ECOPD momenteel grotendeels onbekend, dit vormt een grote uitdaging voor de klinische management van COPD. Daarom waren de centrale doelstellingen van dit proefschrift meer inzicht te krijgen in het voorspellen van het optreden en de uitkomsten van ECOPD.
Samenvattend heeft dit proefschrift aangetoond dat de ziekenhuisheropname- en sterftecijfers na ECOPD wereldwijd slecht en heterogeen zijn, en dat de impact van deze gebeurtenissen verder reikt dan de longen. Zo liet de individuele patiënten data meta-analyse uit hoofdstuk 2 zien dat het gemiddelde sterfte cijfer tijdens een ECOPD-gerelateerde ziekenhuisopname, 1-jaar na ziekenhuisopname, en het ECOPD-gerelateerde ziekenhuisheropname cijfer 1-jaar na ontslag uit het ziekenhuis respectievelijk 6,2%, 12.2% en 38.2% waren, met aanzienlijke verschillen tussen de 47 geïncludeerde studies en 30 verschillende landen. Routinematig beschikbare voorspellers van sterfte en ziekenhuisheropname, waaronder een voorgeschiedenis van eerdere ECOPD-gerelateerde ziekenhuisopnames en markers van de ernst van de ziekte zoals de behoefte aan (niet-)invasieve mechanische beademing en opname op een intensive care afdeling, werden geïdentificeerd.
De studie uit hoofdstuk 3, waarbij 82,964 patiënten met COPD uit het Deense nationale patiënten register werden geïncludeerd, toonde vervolgens aan dat meer dan de helft van de ziekenhuisopnames volgend op een allereerste ECOPD-gerelateerde ziekenhuisopname veroorzaakt werden door niet-respiratoire oorzaken, zowel op de korte (30 dagen) als op de lange termijn (vijf jaar). Opnames voor cardiovasculaire aandoeningen kwamen het vaakst voor en werden voornamelijk veroorzaakt door myocardiale ischemie, pulmonale hartaandoeningen en aandoeningen van de pulmonale circulatie, myocarditis, cardiomyopathie en hartritmestoornissen. Andere frequente niet-respiratoire opnames waren gerelateerd aan kanker en spijsverterings-, hormonale-, voedings- en stofwisselingsstoornissen. Deze studies benadrukken de noodzaak tot het versterken en verbeteren van de huidige ECOPD preventiestrategieën, evenals het belang van een verhoogde waakzaamheid voor niet-respiratoire uitkomsten na ECOPD.
Dit proefschrift toonde tevens aan dat het voorspellen en beïnvloeden van het optreden van ECOPD uitdagend blijft. Hoofdstuk 4 toonde aan dat het voorspellen van het optreden van ECOPD niet enkel kan worden bepaald op basis van ECOPD geschiedenis, en dat andere determinanten van ECOPD moeten worden onderzocht en geïntegreerd in ECOPD risico voorspellingsmodellen om zo de voorspellende prestaties van dergelijke modellen te verbeteren. Zo liet deze studie zien dat de huidige afkapwaarden van exacerbatiegeschiedenis zoals vermeld in GOLD een onvoldoende voorspellend vermogen hebben voor het voorspellen van het optreden van zowel matige als ernstige ECOPD. Eén eerdere matige ECOPD in plaats van ≥2 matige ECOPD bleek de meest optimale afkapwaarde te zijn, terwijl één eerdere ernstige ECOPD werd gevalideerd als de meest optimale afkapwaarde om het risico op matige en ernstige ECOPD te voorspellen.
In hoofdstuk 5 werden de waardes van plasma hyaluronzuur (HA) en expressieniveaus van het HA synthetiserende enzym HA synthase-3 (HAS-3) en het HA afbrekende enzym hyaluronidase-2 (HYAL-2) bestudeerd bij 192 patiënten met klinisch stabiele COPD en 191 (niet)rokende controles uit de Nederlandse single-center, longitudinale, observationele ICE-Age studie. Deze studie toonde aan dat hoewel plasma HA en expressieniveaus van HAS-3 niet significant verschilden tussen patiënten met klinisch stabiele COPD en (niet)rokende controles, de expressie van HYAL-2 significant hoger was bij patiënten met COPD. Er werden geen significante associaties met ECOPD en ziekenhuisopnamegeschiedenis gevonden, noch met markers van systemische inflammatie. Deze resultaten trekken de bruikbaarheid van HA als biomarker voor de ernst van COPD en/of ziekteprogressie, zoals eerder gesuggereerd, in twijfel.
Tot slot werd in hoofdstuk 6 aangetoond dat de impact van de COVID-19 gerelateerde infectiepreventie- en controlemaatregelen voor de preventie van ECOPD mogelijk niet bij elke patiënt of voor elke ECOPD evident is aangezien er geen significante afname werd geobserveerd in het aantal ECOPD bij patiënten met COPD opgenomen voor een klinisch revalidatie programma in Ciro tijdens de COVID-19 periode ten opzichte van eerdere jaren.