Histopathological aspects of resected non-small cell lung cancer
Samenvatting proefschrift Hans Blaauwgeers
Vrije Universiteit Amsterdam, 10 oktober 2023
Promotor: Prof. dr. E. Bloemena
In dit proefschrift worden 3 aspecten in longresecties met een niet-kleincellig carcinoom onderzocht, aspecten die relevant zijn voor diagnose, prognose en stadiering. Er is gekeken naar het pathologische respons-effect na neoadjuvante therapie en validatie van de veranderingen bij de transitie van TNM-7 naar TNM-8 voor T3N0 tumoren in de Nederlandse populatie.
Ten tweede is onderzoek gedaan naar het fenomeen van Spread Through Air Spaces (STAS) met de hypothese dat dit fenomeen mogelijk een artefact, eerder dan een vorm van invasieve groei is, zoals benoemd in de 2015 versie van de WHO-classificatie.
En ten derde is geprobeerd diagnostische criteria te verfijnen die kunnen helpen bij het onderscheid tussen invasie en niet-invasie bij het niet-mucineuze adenocarcinoom, waarbij er met name gekeken is naar het effect van collaps op de morfologie van tumoren.
Deel I beschrijft dat een complete pathologische respons bij patiënten met een sulcus superior tumor die geopereerd zijn na chemoradiotherapie, geassocieerd is met een gunstiger prognose. Ook patiënten met een bijna complete response (< 10% tumorrest) hadden een significant betere overleving. Deze grens van minder dan 10% vitale tumor, wordt heden ten dage als een criterium voor ‘major pathologic response’ (MPR) benoemd.
Van aanvullende morfologische prognostische kenmerken bleek een lage proliferatie (MIB-1)-expressie geassocieerd met een verbeterde RFS en OS, terwijl een hoge PD-L1-expressie een slechtere overleving voorspelt. Kerngrootte was niet voorspellend.
In een landelijk studie van 683 patiënten met een T3N0 NSCLC gaven de 3- en 5-jaars OS-percentages voor de subgroep met een tumordiameter groter dan 7 cm geen steun voor de verplaatsing van deze groep naar de categorie pT4.
Voor het subtype met twee of meer nodules waren de 3- en 5-jaars OS-percentages voor patiënten met adenocarcinoom vergelijkbaar met die voor de pT2 categorie.
De TNM-indeling hanteert echter alleen anatomische lokalisaties in de classificatie. Mogelijk levert uitbreiding met andere kenmerken een verdere verfijning van de prognostische indeling op.
Deel II richt zich op het fenomeen Spread Through Air Spaces (STAS).
Dit zou een van de histopathologische artefacten gerelateerd aan weefselbehandeling bij de pathologie kunnen zijn.
In een prospectieve multicenterstudie wordt aannemelijk gemaakt dat STAS een induceerbaar verschijnsel is. In 44 resectiepreparaten werden meer losse tumorcellen en/of celclusters geteld in de coupes, nadat er 2 keer door de tumor was gesneden, zonder het mes schoon te maken. Daarbij werden er ook cellen in de alveoli aangetroffen afkomstig van o.a. (benigne) bronchusepitheel.
De suggestie van artefact wordt gesteund door een aanvullend onderzoek waarbij is gekeken naar de aanwezigheid van tumor- en andere cellen in takken van de arteria pulmonalis, als ook bij kritische beoordeling van de literatuur in de andere hoofdstukken van deel II, waaronder het CON-deel van een Pro-Con-editorial.
In deel III ligt de nadruk op (iatrogene) collaps als een mogelijke valkuil bij de beoordeling van invasie in kleine adenocarcinomen.
De morfologische kenmerken van iatrogene en biologische gecollabeerde AIS worden beschreven en getoetst in een proof of principle studie en daarna in 2 cohorten van in totaal 70 casus, met een toename van het aantal gediagnosticeerde AIS, geassocieerd met 100% RFS en OS.
Dit werd vervolgens getoetst in de grootste internationale interobserver studie ooit. 42 pathologen uit 13 landen hebben alle 70 gevallen gescoord in 3 rondes. Eerst volgens de WHO-classificatie, vervolgens na een tutorial over gecollabeerd AIS en tenslotte na feedback over de bevindingen van alle deelnemers in de eerste 2 ronden. De kappa waarden voor ronde 1, 2 en 3 waren respectievelijk 0,27, 0,45 en 0,62. Deze reproduceerbaarheidsstudie bevestigt de moeilijkheid bij het beoordelen van invasie in pulmonale adenocarcinomen op volledige histologische coupes, wat de notie ondersteunt dat pathologen wereldwijd bewust onbekwaam zijn in de beoordeling van invasie volgens de WHO-criteria.
Volgens de WHO heeft de niet-invasieve adenocarcinoom variant AIS een maximale grootte van 3 cm. In het laatste deel van deel III wordt aannemelijk gemaakt dat er ook niet-invasieve carcinomen aanzienlijk groter dan 3 cm voorkomen, geassocieerd met een gunstige tumor-specifieke prognose.